De typeaanduiding schoener is volgens etymologische bronnen afkomstig van het Engelse "look how she scoons"; in het Nederlands heeft men de uitdrukking "die heeft er een mooie snor voor staan". De schoener is ontwikkeld aan de Noord-Amerikaanse oostkust en zeer waarschijnlijk het gebied van Newfoundland. In eerste instantie waren de schoeners bedoeld voor de visserij op de grandbanks. De zeegaande schoeners beschikken vaak over een romp verhouding lengte/breedte van 4 : 1 Een ander herkenningspunt is dat de voorste mast vaak langer is dan de achterst.
In Europa werd de schoener populair rond 1900. De schoeners werden gebruikt voor de kustvaart en hadden een vlakke bodem. Vaak werden ze uitgerust met zij-zwaarden voor een stabiele vaart. Rond 1910 werden veel schoeners uitgerust met hulpmotoren ingebouwd. Het scheepstype raakte na 1920 in onbruik door de opkomende gemotoriseerde kustvaart.